Korte geschiedenis van het gilde St Monulphus & Gondulphus uit Knegsel.
In tegenstelling tot de gilden van Vessem, het oudste opgericht in 1398 en dat van Wintelre dat zelfs al van 1320 dateert, is het Knegselse gilde maar een “jonkie”. De drie kerkdorpen Vessem, Wintelre en Knegsel vormde voorheen gemeente Vessem c.a.. Na de gemeentelijke herindeling maken de dorpen nu deel uit van de gemeente Eersel.
De aanvraag van Knegsel aan de Staten-Generaal in den Haag om óók een gilde te mogen oprichten, dateert van 18 oktober 1774. Drie inwoners diende de aanvraag in, Thomas de Backer, Hendrikus van Dommelen en Arnoldus van Houdt. Reeds op 20 februari 1775 werd hiervoor door de Staten-Generaal toestemming gegeven.
Op 29 april daarop volgend werd het gilde daadwerkelijk opgericht. Uit dat jaar stamt ook het tot op heden nog bestaande gildeboek, hetgeen -zoals in gildekringen gebruikelijk is- ” de Caert” heet.
Het gilde telde bij officiële oprichting meteen al een fors aantal leden, namelijk 36 mannen en 3 vrouwen op een inwonertal van rond de 200. Van deze leden konden er 9 niet schrijven, zij plaatste een kruisje als “handtekening” onder het oprichtingdocument.
De Staten-Generaal hadden, onder een groot aantal andere voorwaarden en bepalingen, voorgeschreven dat de “regering” van het gilde of schutterij moest bestaan uit een hoofdman, een koning, vaandrager en twee dekens, die met advies van de gildebroeders gekozen zouden moeten worden.
Dat het in 1775 wellicht om een heroprichting ging zoals hier en daar wel werd geopperd, wordt niet door archiefstukken aangetoond. De eerste vermeldingen van en verwijzingen naar het bestaan van een gilde in Knegsel die in de archieven van de toenmalige gemeente te vinden waren, dateren allemaal van rond het oprichtingsjaar of hooguit een paar jaren eerder. De oudst bekende akte, waarin sprake is van de “gulde ackers” is van 1769. Op de hoofdmanspiek is na recente restauratie het jaartal 1773 te ontwaren. Er staan ook een paar initialen op: HB, hetgeen hoogst waarschijnlijk staat voor Hendrik de Backer, een toenmalige Knegselnaar uit invloedrijke familie. Ook in de bekende dagboeken van meester Panken uit Bergeijk, (1819-1904) , een onderwijzer met grote belangstelling voor geschiedenis van zijn streek, word als oprichtingsjaar 1775 genoemd. Panken zag bij zijn bezoek aan Knegsel op 14 mei 1900 bij de hoofdman een zilveren papagaai en achttien schilden.
Momenteel (dd 2000) bezit het gilde 41 zilveren koningschilden, het oudste dateert van 1775, 4 schilden dateren van voor 1800, 15 schilden stammen uit de 19de eeuw en 22 van na 1900.
Het gilde zal wel alvorens toestemming uit den Haag kwam, enige jaren min of meer onofficieel bestaan kunnen hebben. Waarom ons gilde zoveel later werd opgericht dan die van Vessem of Wintere, is niet bekend. Het zal wel te maken hebben met een reeks van factoren, zoals de geringe omvang van de dorpsbevolking, nooit meer dan rond de 200 in die tijd , en ook nog eens in de hand gewerkt door de ver uiteen gelegen gehuchten, hier hoeken genaamd. En, was er wel een behoorlijke herberg om als gildekamer te kunnen dienstdoen? Er waren natuurlijk wel een paar tapperijen in het dorp, of die voldeden is niet bekend. Veelal waren het niet meer dan een soort huiskamer. Wilde men zo’n gilde oprichten én in standhouden, dan moest er wel aan een aantal voorwaarden voldaan worden, zoals sociale en ook religieuze. Hieraan heeft men wellicht pas rond 1775 kunnen of willen voldoen. Dat “de caert” de mogelijkheid bood om jaarlijks eens bijeen te komen om “onderling vrolijk te sijn” en gelegenheid te bieden om, om de (twee of) drie jaar op de vogel te schieten, zou erop kunnen duiden, dat ook Knegsel zich wilde voegen naar wat elders al eeuwenlang mogelijk was: kansen te bieden aan de bevolking om gestructureerde sociale en religieuze contacten te leggen, het uitwisselen van nieuwtjes en ervaringen enzovoort.